.
 

Archieven> N°73 > artikel
<< previous next >>

Vetten en suikerfestival

Een ding is zeker : het vet- en koolhydratenmetabolisme bij type 2 diabetespatiënten (ook bij type 1) is verstoord. In welke mate beïnvloeden de maaltijden - en vooral de samenstelling ervan - dit metabolisme ? Een overzicht.

Door Dr. Jean Andris

" HEALTH & FOOD " nummer 73, Okt/Nov 2005

het artikel drukken

Sinds lang weten de volgelingen van Brillat-Savarin dat het aperitief, een kleine hoeveelheid alcohol genuttigd vóór de maaltijd, de maagsapsecretie stimuleert. Sinds mensenheugenis is dit overigens een aloude traditie die deel uitmaakt van de Franse gastronomie. Vandaag de dag is echter duidelijk geworden dat het innemen van gealcoholiseerde dranken voor de maaltijd ook nog andere uitwerkingen heeft en dit zowel op hormonaal vlak, op het verzadigingsgevoel, als op tal van andere parameters.

Op uw gezondheid

Terug naar het aperitief. Tijdens het recent (september laatstleden) gehouden congres in Athene van de European Association for the Study of Diabetes, stelde Fatema et al. (Australië) de resultaten van een onderzoek voor dat betrekking had op acht jonge gezonde personen. Zowel hun leeftijd als hun BMI zaten in dezelfde cijfervork : 18-25 respectievelijk jaar en BMI. Eén uur voor de maaltijd namen ze 20 g alcohol in onder de vorm van wijn, gin, bier of water bij wijze van controle. Ieder van deze dranken werd tijdens verschillende proefsessies gedronken en de volgorde ervan werd aselectief bepaald. Drie uur voor iedere sessie namen ze een gestandaardiseerd ontbijt. Ook de hoofdmaaltijd, één uur na het aperitief genomen, had een gestandaardiseerde samenstelling maar altijd 75 g koolhydraten. Vervolgens werd om de twee uur de glycemie en de insulinemie bepaald.

Een nieuw mechanisme?

De onderzoekers stelden vast dat deze dosis alcohol, één uur voor de maaltijd ingenomen, op significante wijze de glycemie – echter niet de insulinemie – deed dalen. Daarenboven was de daling groter na inname van bier in vergelijking met wijn of gin. Het besluit van de onderzoekers luidde als volgt : in geval deze resultaten bevestigd worden, is er wellicht een nieuw mechanisme aan het licht gekomen waarbij aangetoond kan worden dat de inname van een kleine hoeveelheid alcohol beschermend werkt tegen cardiovasculaire aandoeningen en dit naast het mechanisme dat op de lipemie inwerkt en dat wat de trombogenese afremt. Maar … wanneer men zich aan de regels van de gastronomie houdt, weet men ook dat de inname van aanzienlijke hoeveelheden alcohol niet erg bevorderlijk is voor de spijsvertering en dat een ideaal aperitief zelden op basis van sterke alcoholische dranken bestaat. Als goede Belg weten we dus dat er helemaal niets verkeerd is aan een biertje als aperitief …

Plaats voor het hoofdgerecht

Naarmate de maaltijd vordert komen we aan de hoofdschotel. Het is ons niet onbekend dat gerechten met een lage glycemische index het verzadigingsgevoel aanzienlijk kunnen verlengen. Bij onderzoek op lange termijn met dit soort van maaltijden bereikten Rizkalle et al. (Frankrijk) zelfs resultaten waarbij de vetmassa afnam en er een lichte stijging van de vetvrije massa kon worden vastgesteld, althans bij gezonde personen met overgewicht, evenwel niet bij patiënten met type 2 diabetes. Is het verschil tussen een maaltijd met een hoge en een lage glycemische index te wijten aan het leptine ? Om hierop een antwoord te geven stelde het onderzoeksteam van Rizkalle et al. in een nieuwe studie twee andere groepen van vrijwilligers samen. In groep 1 zaten personen met overgewicht (28 ± 1) en in groep 2 type 2 diabetespatiënten. Iedere proefpersoon, zowel uit groep 1 als uit groep 2, kreeg gedurende 4 tot 5 weken dezelfde voeding voorgeschoteld samengesteld uit gerechten met een lage glycemische index (low glycaemic index LGI). Na deze periode kregen ze ook gedurende 4 tot 5 weken een voeding met een hoge glycemische index (high glycaemic index HGI). Tussen periode één en twee werd een ‘wash-out’ periode van dezelfde duur ingelast.

Een gevolg, geen oorzaak

Reeds na één dag noteerde men bij de ‘gezonde’ testgroep een lagere leptine-waarde na inname van de LGI-voeding in tegenstelling met de HGI-voeding. Dit kan als een acuut effect aanzien worden. Toch was op het einde van de LGI-periode het plasmaleptine zelfs nog in waarde gedaald. Tijdens de HGI-periode wijzigde de plasmaleptinewaarde helemaal niet. Bij de diabetespatiënten daarentegen stelde men in geen van beide gevallen een wijziging vast, noch tijdens de LGI-periode, noch tijdens de HGI-periode. Op basis van deze vaststellingen besluiten de onderzoekers, in weerwil van wat vroeger altijd werd gedacht, dat niet de lagere verzadigingswaarde van de maaltijd een daling van het leptinegehalte veroorzaakt, maar dat een vermindering van de totale vetmassa daarentegen wel eens de oorzaak van de daling zou kunnen zijn.

Suiker en ‘goede’ vetten

Radulian et al. (Roemenië) van hun kant, hebben bij type 2 diabetespatiënten maaltijden met een laag suiker- of laag vetgehalte onderzocht. Tijdens hun zes maanden durende studie stelden ze vast dat patiënten die weinig koolhydraten innamen meer gewicht verloren dan zij die een vetarm dieet volgden. Ook het gehalte aan triglyceriden en de glycemie in nuchtere toestand lagen beduidend lager tijdens de LGI-periode in vergelijking met de HGI-periode. De auteurs vonden bij deze patiënten evenwel geen wijziging in de bloeddruk, hoewel die bij aanvang van de studie veel te hoog was.
Blijft de vraag of de aard van de ingenomen vetten een invloed heeft op de parameters van het metabool syndroom bij type 2 diabetespatiënten ? Rivellesse et al. (Italië) toonden aan dat een maaltijd rijk aan enkelvoudig onverzadigde vetten nagenoeg geen invloed heeft op de insuline bij deze patiënten. Dit type voeding beïnvloedt daarentegen wel de postprandiale tolerantie ten aanzien van vetten, in die zin dat de postprandiale respons voor de kleine VLDL, die als atherogeen worden aanzien, daalt.

Onder de laatste nieuwkomers

De laatste tijd is nogal wat te doen omtrent de cannabinoïden. Ze beïnvloeden de pijngewaarwording. Regelmatig zijn ze heet van de naald in het nieuws. Soms als ‘zachte’ drug, maar meer en meer zijn er aanwijzingen dat ze bij intensieve gebruikers op lange termijn schadelijk zouden zijn. Ze zouden ook een regulerend effect hebben op de eetlust. De CB1 receptor van de cannabinoïden is vooral in de hersenen aanwezig, maar ook in vetweefsel en op cellen die instaan voor de immuniteit. Kortelings verwacht men dat er remmers voor deze receptoren ter beschikking zullen komen, die gebruikt zullen worden bij de behandeling van het metabool syndroom. Ze doen inderdaad vermageren doordat ze de orexigene werking van de cannabinoïden afremmen. Dit is best aardig, al wist men tot op heden niet of de werking door levensmiddelen werd bepaald. Voor een groot deel werd hierop antwoord gegeven door een studie van Knerr et al. in een onderzoeksgroep van personen met diverse leeftijden, gevrijwaard van glucose-intolerantie. Ze konden een remming van de expressie van de CB1-receptor door de inname van glucose aantonen. De remming was minder uitgesproken, zelfs tegenovergesteld (dus gestimuleerd) bij bejaarden.

Nog een mysterie

Nog steeds kan men niet verklaren waarom er een verschillende werking bestaat bij jong en oud. Gezien de betrokkenheid van het systeem van de cannabinoïden bij zwaarlijvigheid en het metabool syndroom, is meer onderzoek nodig om te achterhalen of zwaarlijvigheid bij ouderen verschillend is in vergelijking met zwaarlijvigheid bij jongeren. Dit zou uiteraard gevolgen kunnen hebben op de respons bij de behandeling door remmers, maar daaromtrent weet men nog niets. Er zou ook onderzoek moeten gedaan worden naar de gevolgen van dit verschil op de immuuncellen, op diabetes en op arteriosclerose.

Dr. Jean Andris

Referentie
Diabetologia, 2005 ; 48 (Suppl 1) abstracts PS 735, PS 736, PS 737, PS 740 en PS 741.

hoog van bladzijde

<< previous

Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés