.
 

Archieven> N°116 > @rtikel
article précédent image suivante

Depressie en voeding

Hoe meer we over depressie te weten komen, des te meer we beseffen dat deze ziekte de biochemie van de hersenen helemaal overhoop haalt. We moeten ons dan ook afvragen wat de gevolgen zijn van deze moleculaire storm op de voeding en op andere functies. Hier volgen enkele antwoorden.

Hoe meer we over depressie te weten komen, des te meer we beseffen dat deze ziekte de biochemie van de hersenen helemaal overhoop haalt. We moeten ons dan ook afvragen wat de gevolgen zijn van deze moleculaire storm op de voeding en op andere functies. Hier volgen enkele antwoorden.

Het is al lang geleden dat men dacht dat depressie een zuiver mentaal probleem was. Nu wordt een hele reeks biochemische afwijkingen in de hersenen beschreven zonder altijd goed te weten of het nu om oorzaken of gevolgen gaat. Maar het is belangrijk om deze afwijkingen te kennen want dan kunnen we proberen ze met onze therapie te corrigeren. En daarmee hebben we toch al wat succes geboekt zoals met de geneesmiddelen tegen depressie, ook al bieden ze geen oplossing voor alle gevallen.

Ontsteking

Ook al zijn er biochemische afwijkingen op het ogenblik van een depressie, toch kunnen we ons de vraag stellen of die geen weerslag hebben op andere systemen dan die van het humeur, met name van verzadiging en honger bijvoorbeeld of van voedingsgedrag. Ook kunnen we ons afvragen wat de mogelijke impact is van bepaalde voedingsgewoonten op het voorkomen en verder bestaan van een depressie en wat de min of meer uitgesproken interactie kan zijn met farmacotherapie.

Enkele van die vragen kwamen ter sprake op het recente congres van de European College of Neuropsychopharmacology in Parijs begin september 2011. Die zijn des te belangrijker omdat bepaalde theorieën – niet zonder enig grondslag – depressie aanzien als een toestand van ontsteking. Bij deze aandoening is er immers een hele reeks cytokines waarvan de concentratie verhoogd is. Dat is niet enkel het geval voor CRP en IL-6, maar ook voor alfa-TNF, dat zelfs meer verhoogd is bij recidief dan tijdens d eerste episode. We mogen niet vergeten dat in het begin toen TNF ontdekt werd deze stof een andere naam had cachexine. Dat geeft zeer goed de effecten ervan weer op de weefselmassa en op het voedingsniveau van sommige patiënten. Ook de oxidatieve stress is verhoogd bij een depressie. En ook die wordt beïnvloed dor de voeding.

Het omgekeerde is ook waar: onder invloed van antidepressiva dalen de concentraties van pro-inflammatoire cytokines en stijgen die van de anti-inflammatoire cytokines, terwijl de apoptose afneemt en de neurogenese wordt gestimuleerd.

Risicomediatoren

Als we met al die elementen rekening houden, zijn we er niet over verwonderd dat een aantal factoren die er min of meer verband mee houden als risicomediatoren van depressie kunnen gelden. Het gaat hier dan niet om etiologische factoren, maar enigszins om risicomerkers voor depressie of sommige situaties die frequent met dat risico in verband staan. Het zijn niet de enige: we moeten naast de risicomediatoren van de voeding ook rekening houden met andere situaties zoals roken en herhaalde blootstelling aan stresserende levensmomenten.

Maar wat de voedingsaspecten betreft vermelden we in de eerste plaats de globale kwaliteit van een evenwichtige voeding. In een studie bij een groep vrouwen werd aangetoond dat als de patiënten werden gegroepeerd in quintielen afhankelijk van hun score van voedingskwaliteit, dat hoe lager die kwaliteitscore des te hoger de scores van depressie en angst waren. De auteurs vestigen er nochtans de aandacht op dat hun vaststellingen bevestiging vereisen en dat er op dit ogenblik geen oorzakelijk verband is bewezen.

Ook overgewicht speelt een rol maar paradoxaal genoeg kan het ook gaan om vroegtijdige significante ondervoeding in het eerste levensjaar. Dat blijkt een onafhankelijke risicofactor voor depressie in de kinderjaren of adolescentie en dat verband wordt niet beïnvloed door een eventuele depressie van de moeder. In sommige studies wordt een rol gesuggereerd van vitamine D, waarvan de laatste jaren alsmaar nieuwe functies werden ontdekt. Er werden receptoren van vitamine D aangetoond in de hersenen en recentelijk werd in een Amerikaanse studie aangetoond dat een heel deel van de bevolkingg tussen 19-35 jaar (arme mensen, vrouwen, negers, bewoners van bepaalde streken, obese mensen, enz.) en de groep depressiepatiënten een hogere prevalentie hadden van vitamine D-tekort dan de rest van de populatie. Natuurlijk betekent dat niet dat er een causaal verband bestaat maar dat dient verder te worden onderzocht.

Een koppel

Zoals in zoveel situaties kunnen we fysieke activiteit niet scheiden van voeding: en dat is ook hier weer het geval. Hoe geringer de fysieke activiteit tijdens de kinderjaren, des te hoger het risico van depressie op volwassen leeftijd. Er bestaat dus een koppeling tussen voeding en fysieke activiteit. Maar dat weten alle diëtisten al lang. Over dieettherapie bij depressie wordt echter nog niet gesproken.

Dr Jean Andris

Referenties:

Berk M. Impact of depressive episodes on the brain and mind : consequences for treatment. Conférence donnée dans le cadre d’un symposium organisé par Eli Lilly à l’occasion du Congrès de l’European College of Neuropsychopharmacology (Parijs, 29 augustus- 3 september 2011).

Galler JR, Bryce CP, Waber D, Early childhood malnutrition predicts depressive symptoms at ages 11-17. J Child Psychol Psychiatry. 2010; 51(7): 789-98.

Ganji V, Milone C, Cody M et al. Serum vitamin D concentrations are related to depression in young adult US population: the Third National Health and Nutrition Examination Survey. International Archives of Medicine 2010; 3: 29.http://www.intarchmed.com/content/3/1/29

Jacka FN, Pasco JA, Mykletun A et al. Association of Western and Traditional Diets With Depression and Anxiety in Women. Am J Psychiatry 2010; 167: 1–7.


Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés