.
 

Archieven> N°82 > artikel
<< previous next >>

Er zijn vetcellen en vetcellen

Vetweefsel is niet uniek. De fysiologie ervan wisselt in functie van diverse parameters zoals de lokalisatie, het geslacht en de hormonale status.

Dr. J. Andris

" HEALTH & FOOD " nummer 82, Maart - April 2007

het artikel drukken

Iedereen heeft vetweefsel. Het enige wat van persoon tot persoon verschilt is de hoeveelheid. Het is een specifiek weefsel waarin de vetcellen, bijeengehouden in kwabben, de bovenhand hebben. Tussen de cellen zitten er vezels en is er een beperkte hoeveelheid intercellulair vocht aanwezig. Deze cellen, de vetcellen, zijn gespecialiseerd in het aanmaken, stockeren en vrijgeven van triglyceriden. Vetweefsel wordt onder meer aangetroffen onder de huid, waar het een doorlopende laag vormt (de onderhuidse vetlaag). Ook in de buikholte en rond de ingewanden is vetweefsel aanwezig. Verder ook in het buikvlies (het membraan dat alle buikorganen omgeeft), achter het buikvlies en zelfs in het beenmerg. Er is nog vetweefsel in de thorax aanwezig, in het bijzonder rond het hart, en vooral bij personen met overgewicht. In tegenstelling met het subcutaan vet wordt het vet in de thorax en abdomen inwendig vet geheten.

Dezelfde oorsprong

Vetcellen of adipocyten ontwikkelen zich vertrekkend van jonge cellen die nog niet gespecialiseerd zijn. Deze jonge cellen zijn gegroepeerd rond een bloedhaarvat. Hun ontwikkeling tot adipocyt gebeurt door de progressieve vulling met vet. Het betreft in de eerste plaats zeer fijne vetachtige korreltjes die beetje bij beetje talrijker en volumineuzer worden. Ze smelten vervolgens samen tot kleine vetdruppeltjes die zich rond een centrale ronde kern vastzetten, waardoor ze het uitzicht van een moerbei krijgen. De toename van het aantal druppeltjes leidt tot een aanzienlijke toename van het celvolume. Op het einde van deze ontwikkeling groeperen de vetdruppeltjes zich tot één grote centrale druppel, die het belangrijkste deel uitmaakt van het totaal volume van de cel. In dit stadium is de celkern aan de buitenzijde letterlijk platgedrukt tegen het celmembraan. Een groep adipocyten samen met de bloedvaten die ze voeden en hun netwerk, vormen een vetkwabje. Het capillair netwerk is er zeer sterk in ontwikkeld. Het vormt een waar net waarvan iedere maas bezet is door een vetcel. De vetkwab is omgeven door fibreus weefsel. Het vetweefsel kan op twee verschillende manieren in omvang toenemen. Enerzijds kan het aantal jonge cellen meer en meer toenemen die uiteindelijk tot vetcellen uitgroeien. Het fenomeen van de vermenigvuldiging van een bepaald type cellen wordt hyperplasie geheten. Anderzijds kunnen de reeds bestaande adipocyten aanwassen, waardoor het volume aan vet aanwezig in de cellen toeneemt. Dit wordt als hypertrofie bestempeld. Om het fenomeen van obesitas en cellulitis goed te begrijpen is het belangrijk te weten dat in het geval van hypertrofie de hoeveelheid vet in een adipocyt met een factor tien kan toenemen. Er bestaan twee soorten vet. Wit vet, ook wel geel vet geheten omwille van het caroteen dat erin aanwezig is en de specifieke kleur geeft. Het wit vet is het meest verspreid in het lichaam. Het is vooral dit soort vet dat belangrijk is in verband met obesitas en cellulitis. Het bruin vet is bij de mens, in tegenstelling met bepaalde zoogdieren, in beduidend minder grote hoeveelheid aanwezig. Het heeft, zoals de naam het aangeeft, een bruinachtig voorkomen. Dit vet speelt een rol in de regeling van de lichaamstemperatuur. De zoogdieren die een winterslaap houden, hebben bij het begin van de winter aanzienlijke hoeveelheden bruin vetweefsel. Op het einde van hun winterslaap is het bruin vet grotendeels verdwenen. Bij de mens, in het bijzonder bij baby's, is het bruin vet voornamelijk rond de ruggengraat gelegen en voor een deel in de wangen. Bij volwassenen is er nog een kleine hoeveelheid in de wangen aanwezig.

Gelijk en toch verschillend

Zelfs in het geel vet zijn de adipocyten niet overal dezelfde. De vetcellen rond de buikorganen zijn kleiner en talrijker in vergelijking met de vetcellen onder de huid aanwezig. Bij de man zijn de vetcellen rond de schouder groter dan deze rond de bilstreek. Bij de vrouw daarentegen zijn de vetcellen in de bilstreek het grootst in aantal. De hoeveelheid wit vet in het lichaam van een volwassen man vertegenwoordigt ongeveer 15 tot 20 % van het totale lichaamsgewicht, voor een volwassen vrouw schommelt dit tussen 20 en 25 %. De belangrijkste rol van dit vet is, zoals reeds aangehaald, het vergaren, de productie, het stockeren en het vermeerderen van de vetten, bedoeld om het lichaam van de nodige calorieën te voorzien, nodig voor een normaal functioneren van het lichaam. Het subcutaan vet oefent nog twee andere functies uit: het doet dienst als thermische isolator en het heeft ook een isolerende functie: het doet dienst als kussen. Wellicht hebt u het al aan de lijve ondervonden: een stoot op een plaats die rijkelijk voorzien is van vet zal minder pijn doen dan wanneer een stoot rechtstreeks op een been, bijvoorbeeld het scheenbeen, terecht komt. Een vrouw heeft meer de neiging om onderhuids vet op te stapelen, terwijl bij de man het vet zich meer inwendig opstapelt. Jonge vrouwen slaan gemakkelijk vet op rond de bil- en heupstreek, voornamelijk door een toename van het cellulair volume. Vaak wordt een vetopstapeling rond de dijen, ten onrechte, als cellulitis bestempeld. Dit kan zowel voorkomen bij personen die helemaal geen overgewicht vertonen als bij personen die wel zwaarlijvig zijn. Wat er ook van zij, vrouwen hebben meer vetcellen in de onderhuidse lagen, terwijl dit bij de mannen vooral intra-abdominaal aanwezig is. Ter herinnering, wanneer de middel/heup verhouding kleiner is dan 90%, spreekt men van dij- of gynoïde obesitas, ook wel eens gemeenzaam "rijbroek" geheten. De androïde obesitas is niet exclusief voor mannen voorbehouden, evenmin als de gynoïde obesitas exclusief bij vrouwen voorkomt.

Beïnvloedende hormonen

Wanneer de expansiecapaciteit van de adipocyten zijn maximum heeft bereikt, zorgt het lichaam ervoor dat er nieuwe adipocyten uit jonge, niet- gespecialiseerde cellen kunnen gevormd worden. De verdere specialisatie wordt door geslachthormonen, zowel vrouwelijke als mannelijke, beïnvloed. De vrouwelijke geslachtshormonen stimuleren dit fenomeen, terwijl de mannelijke remmend werken. De neiging tot obesitas is dus groter bij vrouwen dan bij mannen. De mogelijke rol van de geslachtshormonen kan op basis van vele vaststellingen verondersteld worden. Bij de vrouw kan een androïde obesitas (in vergelijking met een gynoïde obesitas) in verband gebracht worden met een verminderde productie van oestrogenen en een verhoogde aanwezigheid van androgenen. Bij een niet-obese vrouw, met normaal functionerende eierstokken en bijnieren, stelt men vast dat de vetten uit het bloed door het vetweefsel gecapteerd worden. Deze activiteit wordt niet door de menstruele cyclus beïnvloed, maar neemt wel toe tijdens de eerste fase van de zwangerschap en verdwijnt tijdens borstvoeding. Deze captatie verdwijnt ook met de menopauze, maar kan zich opnieuw manifesteren wanneer een hormonale substitutiebehandeling wordt toegepast. Geen reden tot paniek: obesitas komt zeker niet bij alle vrouwen voor die de pil nemen of die een hormonale substitutietherapie krijgen bij de menopauze. Er is wel enige voorzichtigheid geboden wanneer 'cellulitis' reeds aanwezig is of de neiging aanwezig is gemakkelijk cellulitis te ontwikkelen. Er zijn ook zeer grote individuele verschillen. Zo bezitten sterk obese personen cellen die veel sneller tot adipocyten kunnen omgezet worden dan niet-obese personen. Vermoedelijk is hier sprake van een genetisch verschil. Dit verklaart wellicht waarom sommige personen zeer gemakkelijk in gewicht toenemen en andere niet. Obese ouders hebben een groter risico om obese kinderen te krijgen. Toch is het vaak moeilijk om een onderscheid te maken tussen genetische aanleg en familiale eetgewoontes, die voor alle leden van het gezin dezelfde zijn. Daarenboven wordt niet alleen de hoeveelheid maar ook de verdeling van de vetdepots genetisch beïnvloed.

Leeftijd en leefgedrag

De leeftijd is een variabele factor. Met het ouder worden neemt het aantal cellen waaruit adipocyten kunnen gevormd worden gestadig af. Het is algemeen geweten dat het merendeel van de senioren magerder zijn dan in hun volwassen leeftijdsfase. Tenslotte kunnen gedragsfactoren, zoals roken of alcoholconsumptie, het lichaamsgewicht beïnvloeden. Rokers van het mannelijk geslacht hebben een verhoogde middelomtrek en een normale heupomtrek in vergelijking met mannen, niet rokers, met dezelfde BMI. Dit duidt op een grotere toename van het intra-abdominaal vet in vergelijking met het subcutaan vet. Het fenomeen kan moeilijk verklaard worden. Rokers die stoppen met roken vrezen dat ze dikker zullen worden, hoewel hiervoor geen aanwijsbare reden is. Toch is het zo dat een ex-roker onmiddellijk na het stoppen met roken gemiddeld twee kilo bijkomt. De oorzaak voor de gewichtstoename moet wellicht gezocht worden in het feit dat ex-rokers de neiging hebben om meer te eten of meer te snoepen. Alcohol tenslotte zou aanleiding geven tot een lichte toename van het vet in de abdominale streek. Al te vaak verliest men uit het oog dat alcohol een niet te verwaarlozen hoeveelheid energie levert, of met andere woorden alcohol bevordert de hyperplasie of de hypertrofie van de adipocyten.

Dr. Jean Andris

hoog van bladzijde

<< previous

Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés