.
 

Archieven> N°69 > artikel
<< previous next >>

Voedsel en verzadigingsgevoel

Het aantal personen met overgewicht stijgt de laatste jaren verontrustend. Onder meer daardoor is de belangstelling voor producten met een hoog verzadigingsgevoel aanzienlijk toegenomen. Een aantal van deze producten is in staat om een onweerstaanbare eetdrang te bedwingen, zonder dat de sensorische en smaakvolle eigenschappen van dit voedsel wordt aangetast.

Door Nicolas Rousseau

" HEALTH & FOOD " nummer 69, Januari/Februari 2005

het artikel drukken

Het verzadigingsgevoel dat we tussen de maaltijden ervaren is het resultaat van een complex geheel van signalen. Deze vertrekken vanuit het spijsverteringskanaal en komen uiteindelijk in de hypothalamus terecht, het hersencentrum dat het voedingsgedrag regelt. De smeuïgheid (het gevoel in de mond), het visueel aspect, de samenstelling aan macronutriënten of nog de energiedensiteit bepalen onder meer de sensorische eigenschappen van een voedingsmiddel en beïnvloeden rechtstreeks het verzadigingsgevoel. Het volume (hoeveelheid lucht in het product aanwezig, de vorm, …), de consistentie (vloeibaar of vast), de viscositeit en de grootte van de bestanddelen, beïnvloeden eveneens de verzadiging.
Het wisselen van de honger- en verzadigingssignalen wordt dus door de psychochemische factoren bepaald en dit enerzijds van ieder voedingsmiddel afzonderlijk en anderzijds door de volledige maaltijd waarin ze worden verwerkt.

Eiwitten en koolhydraten

Het verzadigingsgevoel wordt in de eerste plaats bepaald door de aard van de voedingsstoffen aanwezig in het voedingsmiddel. Zo geven eiwitten, vetten en koolhydraten een verschillend verzadigingsgevoel. Van de vetten is geweten dat ze het minst verzadigend zijn, gevolgd door de koolhydraten (met een matig verzadigingsgevoel) en de eiwitten dit het best verzadigen. Deze vaststellingen verklaren wellicht waarom een zeer vetrijke voeding (type westerse voeding) tot een passieve “overvoeding” leidt, vaak met overgewicht als gevolg.

Niet alle eiwitten evenwel beschikken over hetzelfde verzadigingsvermogen (1). Over het algemeen zorgen eiwitten ervoor dat koolhydraten later en trager verbranden, waardoor de secretie van insuline als gevolg de glucose-inname uitgesteld wordt. De fysico-chemische structuur van de eiwitten is bepalend voor de verteerbaarheid en de snelheid waarmee ze de maag verlaten en daarna opgenomen worden. In analogie met de koolhydraten bestaan er wellicht ook “trage” en “snelle” eiwitten, met vermoedelijk een min of meer verlate koolhydratenaanbreng voor gevolg. Bepaalde aminozuren stimuleren in aanzienlijke mate het vrijkomen van insuline, wat onder meer het geval voor lysine, fenylalanine en leucine. Vermoedelijk verkorten ze ook de tijd tussen de volgende hypoglycemische periode, wat een hongersignaal voor gevolg heeft. Bepaalde ‘resten’ daarentegen, afkomstig van de vertering van eiwitten, stimuleren de aanmaak van intestinale anorexigene hormonen zoals het cholecystokinine of het glucagon-like peptide-1 (GLP-1). In een niet meer zo recente studie (2) werden deze veronderstellingen bekrachtigd. Bij de inname van gelijke hoeveelheden vis en vlees bijvoorbeeld, bleek dat vis grotere verzadigende eigenschappen bezit dan rundvlees of mager kippenvlees. Dit komt met name omwille van een tragere vertering en induceren ze een grotere serotonineactiviteit. In andere studies kwam ook naar voor dat mycoproteïnen (het belangrijkste bestanddeel van Quorn) meer verzadigend werkt dan bijvoorbeeld wit kippenvlees, hoewel dat hier ook rekening moet worden gehouden met de vrij belangrijke hoeveelheid vezels aanwezig in het product. Er zijn evenwel nog heel wat studies vereist om een duidelijk beeld te krijgen van het werkingsmechanisme van eiwitten en hun verzadigend vermogen, temeer dat het dit mechanisme zeer complex en soms tegenstrijdig is.

Een lage glycemische index

Een tweede aspect dat de verzadiging van een voedingsmiddel beïnvloed is de glycemische index (GI), een concept dat betrekking heeft op koolhydraatrijke levensmiddelen. Eenvoudig uitgedrukt : hoe lager de GI, hoe trager de verteerbaarheid. Of nog : er circuleert minder glucose in het bloed waardoor de stijging van de glycemie beperkt blijft en waardoor er langer glucose in het bloed aanwezig blijft en de daarmee gepaarde insulinesecretie beperkt blijft. Het verzadigingsvermogen van een voedingsmiddel met een lage GI is, in vergelijking met een voedingsmiddel met een hoge GI, dus groter.

De GI wordt in belangrijke mate bepaald door de samenstelling van het voedingsmiddel. Hoe meer vezels, vetten en eiwitten erin aanwezig zijn, hoe lager de GI. Ook de structuur van het zetmeel en de behandeling die het zetmeel onderging, bepalen de GI. Zo hebben onderzoekers vastgesteld dat hoe meer amylose in een suiker aanwezig is, (vlinderbloemigen bijvoorbeeld) hoe trager de afbraak in de maag gebeurt. Een voedingsmiddel rijk aan amylopectine daarentegen (bijvoorbeeld aardappelen, rijst, tarwe, …) wordt dan weer sneller afgebroken. Ook de bereidingswijze speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de GI. Het zetmeel aanwezig in een waterrijk voedingsmiddel dat verhit wordt, wordt gemakkelijke gehydrateerd. Tijdens het verhittingsproces zwellen de zetmeelkorrels op, waardoor hun viscositeit verhoogt : dit is het opzwellen of het gelatineren van het zetmeel. Zetmeel in deze toestand wordt gemakkelijker gehydroliseerd door het alfa-amylase, of m.a.w. het verteerd gemakkelijker, waardoor het dus een lager verzadigingsvermogen heeft. De opname van het zetmeel wordt derhalve door het wijzigen van de zetmeelstructuur bevorderd. Dit verklaart ten dele waarom aardappelpuree, in vergelijking met gewoon gekookte aardappelen, een hogere GI heeft en dus een lager verzadigingsvermogen heeft.

Meer groenten en fruit

Ook de energiedensiteit van een voedingsmiddel beïnvloedt in aanzienlijke mate het gevoel van verzadiging in het lichaam. En, in tegenstelling met wat men zou verwachten, zijn het voedingsmiddelen met een lage energiedensiteit die het grootste verzadigingsvermogen hebben. De hoeveelheid of het volume aan voedingsmiddelen dat wordt ingenomen bepaalt in belangrijke mate het verzadigingsgevoel. Deze hypothese, toegepast op groenten en fruit, blijkt in twee recente studies bevestigd te worden (3,4). De conclusies van deze studies zijn allemaal gelijkluidend : het inschakelen van groenten en fruit in een hypocalorische voeding leidt tot een grotere calorische winst. Daarenboven is een dergelijke voeding ook smaakvol, is er voldoende volume in aanwezig en geeft het een vergelijkbaar verzadigingsgevoel met een hypocalorisch dieet waarin weinig plantaardige producten voorkomen, dat nochtans een hogere energetische densiteit bevat. Groenten en fruit inschakelen in een vermageringsdieet lijkt dus lonender te zijn dat gewoon minder vetten en suiker voor te schrijven. Een ander belangrijk voordeel is dat het verschil in portiegrootte nauwelijks visueel vast te stellen is. Groenten en fruit zorgen voor een groter volume maar hebben een lager gewicht en toch een groter verzadigingsvermogen. Daarenboven heeft dergelijke voeding het niet te verwaarlozen voordeel van veel vezels te bevatten. Ook hier geldt : de ogen van een slokop zijn vaak groter dan zijn buik …

Belgisch onderzoek

Uit onderzoeken van de voorbije jaren zijn er duidelijke aanwijzingen dat het inuline en andere fructo-oligosaccharinen (FOS) een invloed hebben op de verzadiging in de maag. Op basis van huidig onderzoek krijgen voedingsmiddelen waarin deze koolhydraten verwerkt zijn, en waarvan aangenomen wordt dat ze de voedselinname kunnen beïnvloeden, een vooraanstaande plaats. Een onderzoeksteam onder leiding van professor Nathalie Delzenne aan de Unité Pharmacocinétque, métabolisme, nutrition et toxicologie, Ecole de Pharmacie, UCL, heeft baanbrekend werk verricht, althans bij dieren, om tot een beter inzicht te komen van het werkingsmechanisme van deze natuurlijke prebiotische vezels en hun verzadigingsgevoel (5,6). Uit de eerste onderzoeken bleek dat in diverse experimenten waarin oligofructose aan het voeder van knaagdieren werd toegediend, leidt tot een verminderde voedselinname en een verlies aan lichaamsgewicht. Samen met dit effect wordt een verhoging van de hoeveelheid GLP-1 in het portaal bloed, een krachtig intestinaal anorexigeen peptide, vastgesteld. In het licht van recente studies bij dieren, die een namaak westerse voeding kregen toegediend, lijkt deze denkpiste bijzonder actueel. Uit de resultaten van de moleculaire biologie blijkt dat het innemen van oligofructose tot een verhoging van het boodschappeer-RNA van proglucagon leidt, welke een voorloper van het GLP-1 is. Men stelde ook een verminderde enzymatische activiteit van het dipeptidylpeptidase IV vast, een enzym dat het GLP-1 inactiveert. Een andere interessante vaststelling was dat wanneer de GLP-1 receptor bij transgene dieren geïnactiveerd werd, geen invloed van het oligofructose kon worden vastgesteld. Dit toont duidelijk het anorexigeen effect van de fructanen aan : ze oefenen met name een directe invloed uit op het GLP-1 gehalte en minder, zoals eerder onderzoek liet uitschijnen, op het ghreline of het PYY. De aaneenschakeling van deze metabole processen zou ook wel voor de mens van toepassing kunnen zijn. Voor de eerste keer werd in een studie aangetoond (7) dat de inname van oligofructose, in vergelijking met een placebo, op significante wijze een stijging van het GLP-1 gehalte voor gevolg heeft. Hoewel deze resultaten bemoedigend zijn, moeten ze uiteraard door verder onderzoek nog bekrachtigd worden.

Nicolas Rousseau
Diëtist – voedingsdeskundige

Referenties :
Protéines et effet satiétogène. Professeur Jeanine Louis-Sylvestre. Jonas, 18 et 19 januari 2002
Uhe AM et al, J Nutr. 1992 Mar;122(3):467-72
Rolls BJ et al Nutr Rev. 2004 Jan;62(1):1-17
Tohill BC et al Nutr Rev. 2004 ;62(10):365-74.
Cani PD, Dewever C, Delzenne NM Inulin-type fructans modulate gastrointestinal peptides involved in appetite regulation (glucagon-like peptide-1 and ghrelin) in rats. Br J Nutr. 2004 Sep;92(3):521-6.
Delzenne NM, Cani PD, Daubioul C, Neyrinck AM Impact of inulin and oligofructose on gastrointestinal peptides Br J Nutr issue Mar 2005 Review (in press)
Piche T et al, Gastroenterology 2003 ; 124(4) :894-902

hoog van bladzijde

<< previous

Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés