.
 

Archieven> N°78 > artikel
<< previous next >>

Cardiovasculaire gezondheid : een etnische aangelegenheid ?

Er zijn vrij veel gegevens beschikbaar omtrent de voedingsgewoonten van de Belg, wat niet kan gezegd worden omtrent deze van etnische minderheden in ons land. Culturele diversiteit is een van de eigenschappen van onze hoofdstad en een Brussels onderzoeksteam deed hieromtrent onderzoek..

Door Nicolas Guggenbühl en Christelle Vandenhoeck

" HEALTH & FOOD " nummer 78, September 2006

het artikel drukken

Een van de doelstelling van het NutriPôle programma is het verband tussen voeding en cardiovasculaire aandoeningen te onderzoeken, waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar de verschillen bij diverse etnische populaties. De opzet van het programma, dat gemeenschappelijk door de Haute Ecole Lucia de Brouckère en de Université Libre de Bruxelles (UCL) werd gevoerd, was etnische sub-groepen te identificeren waarbij het risico op cardiovasculaire aandoeningen het hoogst is. Uit de resultaten van dit onderzoek kunnen vervolgens specifieke en cultureel aangepaste preventiestrategieën uitgewerkt worden. Het programma had nog een tweede luik : een onderzoek naar voedselallergieën. De eerste fase bestond erin de voedingsgewoonten van vier typische leefgemeenschappen (een Belgische, Marokkaanse, Turkse en Congolese) in de Brusselse regio grondig uit te pluizen. Hiervoor verleenden niet minder dan 921 personen (295 Belgen, 223 Congolezen, 203 Marokkanen en 200 Turken, leeftijd schommelend tussen 40 en 59 jaar) hun medewerking. Van iedere deelnemer werd een voedingsanamnese afgenomen (24 uur notering). De klinische onderzoeken bestonden uit een medisch-biologisch onderzoek en een non-invasieve evaluatie (door middel van ultrasonen) van de cardiovasculaire toestand en dit bij 50 mannen en 50 vrouwen uit iedere gemeenschap, dus in totaal 400 personen.

Inter-etnische eigenschappen

Op vlak van voedingsgewoonten konden een aantal inter-etnische punten van gelijkenis worden vastgesteld, wat niet het geval was voor de cardiovasculaire risicofactoren. Binnen de onderzochte populaties kwamen opmerkelijke verschillen naar voor. In de voeding was te veel verzadigd vet aanwezig (vooral bij de Belgen die als vetstof in de eerste plaats voor boter kiezen), te veel suiker en zout, en te weinig groenten, fruit en zetmeelproducten. Bij alle etnische groepen werd een tekort aan vezels vastgesteld, in het bijzonder bij Turken en Congolezen die vooral voor geraffineerde graanproducten kiezen. Komen daar nog bij : overmatig gebruik van alcohol (vooral vastgesteld bij Belgen en Congolezen), sedentair leven (vaak voorkomend bij geïmmigreerde vrouwen, minder bij Belgen), roken, diabetes, hypertensie, ... Een heikel punt van discussie is de impact te achterhalen, met name op het cardiovasculair risico, bij het behoud van de traditionele voedingsgewoonten. Een bijzondere vaststelling bij de drie geïmmigreerde etnische groepen was dat het behoud van de traditionele voedingsgewoonten in geen enkel opzicht het risico op cardiovasculaire aandoeningen beïnvloedt. In tegenstelling met wat algemeen gedacht wordt : al bij al verschillen we niet zoveel van elkaar ...

Etnische tuning

Aangaande de biologische gegevens stelden de onderzoekers wel opmerkelijke verschillen vast. In de Belgische populatie is, in vergelijking met de andere etnische groepen, de cholesterolemie significant hoger, en helaas is het vooral de LDL-cholesterol die in overmaat aanwezig is. De HDL-cholesterol was het laagst bij de Turken en het hoogst bij de Congolezen. Bij de Congolezen waren ook de bloedtriglyceriden het laagst en het hoogst in de Turkse populatie. De aanwezigheid van meer dan 40 % LDL, op zich reeds beschouwd als een cardiovasculaire risicofactor, was het hoogst bij de Marokkanen en de Turken. Het gehalte aan het lipoproteïne (a), bijzonder gevaarlijk voor het cardiovasculair systeem, was vooral bij Congolezen hoog (en bij de Marokkaanse vrouwen). Conclusies : deze resultaten leren ons enerzijds dat er, voor alle vier de etnische bevolkingsgroepen, nog een lange weg af te leggen is en anderzijds dat de preventieve gezondheidsaanbevelingen op maat van iedere gemeenschap moeten worden opgesteld. Christelle Vandenhoeck en Nicolas Guggenbühl, diëtist voedingsdeskundige Referentie : persdossier opgesteld bij gelegenheid van de persconferentie van 9 mei 2006, CERIA, Brussel.

Voedselallergie bij de allerkleinsten

Onze voeding wordt alsmaar meer gevarieerd en geïndustrialiseerd. Het wordt ook alsmaar moeilijker de in onze voeding aanwezige stoffen te 'ontmaskeren', stoffen die mogelijk een nadelige werking kunnen hebben op ons lichaam. Sinds november 2005 is de voedingsindustrie, met name de producenten die hun producten commercialiseren, wettelijk verplicht (conform de Europese directieve 2003/89/CE van het Europees Parlement en de Raad) bepaalde ingrediënten die mogelijk een voedselallergie kunnen veroorzaken op de verpakking te vermelden (bijvoorbeeld : gluten in ontbijtgranen, de aanwezigheid van soja, lactose, bolsterfruit, selder, mosterd, sesamzaad en zelfs bepaalde additieven die als allergenen bekend zijn). Dit moet de consument toelaten om, via het etiket, over voldoende informatie te kunnen beschikken om mogelijk ernstige gevaren te kunnen voorkomen. De onderzoekers van het NutriPôle programma hebben bij gelegenheid van de pediatrische consultaties aan het Universitair Kinderziekenhuis, een aantal gegevens verzameld bij 156 kinderen. De gemiddelde leeftijd van de onderzochte populatie bedroeg 43 maanden. Ze kwamen tot de vaststelling dat 44.9 % van de patiëntjes allergisch zijn aan één voedingsmiddel, 34 % aan twee, 16.7 % aan drie, 3.8 % aan vier en 0.6 % aan vijf voedingsmiddelen. Enkele belangrijke conclusies: allergische reacties voor één of twee levensmiddelen komen het meest voor (in 78.9 % van de gevallen); allergische reacties voor meerdere voedingsmiddelen zijn zeldzaam; slechts een beperkt aantal levensmiddelen (hierna procentueel weergegeven) veroorzaakt allergische reacties : eieren (31), koemelk (16.1), arachideolie (13.2), oliehoudend fruit (18.1, waarvan hazelnoot 12.3%), kiwi (6.4) en vis (4.5). In 78.4 % van de gevallen is deze groep voedingsmiddelen de boosdoener voor de allergie. De gevoeligheid voor voedselallergieën verschilt in functie van de leeftijd en kan reeds voor de leeftijd van 1 jaar optreden. Hier staan melkeiwitten altijd op de eerste plaats. Vervolgens, tot de leeftijd van 3 jaar, nemen eieren een belangrijk deel voor hun rekening, om daarna plaats te maken voor arachideolie en oliehoudende vruchten. Hazelnoten en noten zijn in veel gevallen mede verantwoordelijk voor allergische reacties. Beschikkend over deze informatie heeft het NutriPôle programma een hulpcentrum voor voedselintolerantie op touw gezet. Tijdens de eerste drie jaar dat het programma liep, verschenen heel wat publicaties en werd, om beter de vragen van allergische patiënten te kunnen beantwoorden... maar ook die van industriëlen en gezondheidsmedewerkers, een internetsite geopend. Een schat aan waardevolle informatie om het leven van personen die direct of indirect met voedselallergie te maken hebben aangenamer te maken ...

 

Nicolas Guggenbühl en Christelle Vandenhoeck
Diëtist, voedingsdeskundige

Voor meer informatie : www.ciriha.org

hoog van bladzijde

<< previous

Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés