.
 

Archieven> N°102 > @rtikel
article précédent image suivante

Voedingsallergieën bij de zuigeling: diagnose van cruciaal belang

De prevalentie van voedingsallergieën bij kinderen bedraagt momenteel 4 tot 6 %. De meest allergene voedingsmiddelen bij deze leeftijdsgroep zijn: koemelk, eieren, aardnoten, vis, schaaldieren, schaalvruchten, tarwe en soja. Het is aangewezen zo vlug mogelijk risicozuigelingen te detecteren om zo de beste keuze van levensmiddelen te kunnen maken en dit zowel op het preventieve als op het curatieve vlak.

LBij kinderen komen voedingsallergieën twee tot driemaal frequenter voor dan bij volwassenen. Door vroegtijdig een diagnose te stellen kan het kind op een passende wijze behandeld worden met het oog op het verzachten van de symptomen. Het laat ook toe, na een periode van een tot zes jaar, een tolerantie ten aanzien van het veroorzakend allergeen op te bouwen.

Belang van de diagnose

De diagnose van een voedingsallergie bij kinderen gebeurt op basis een uitgebreide voedingsanamnese. Tevens wordt gekeken naar het verdwijnen van de symptomen bij het bannen van het verdacht allergeen levensmiddel, gevolgd door een hernieuwde en ondubbelzinnige reactie wanneer het betreffend voedingsmiddel opnieuw wordt toegediend.

Idealiter wordt een provocatietest uitgevoerd, placebo en dubbel blind gecontroleerd (ook wel ‘challenge DBPC’ geheten). Dit is vooral belangrijk in twijfelgevallen of bij iets oudere kinderen, waarvan de medische antecedenten niet duidelijk gekend zijn. Wanneer niet geweten is of een patiënt al dan niet lijdt aan een voedingsallergie kan best gedurende een bepaalde tijd een oligo-antigeendieet voorgeschreven worden (een elementaire voeding bij zuigelingen).

Geen enkel laboratoriumonderzoek kan op zich een klinische allergiediagnose vervangen, gebaseerd op eliminatie en provocatietesten. Een priktest (via injectie) komt eventueel ook in aanmerking. Hierbij moeten genormaliseerde en duidelijk afgebakende voedingsallergenen gebruikt worden, wat de kans op niet specifieke irritaties en/of ernstige reacties beperkt, zoals bijvoorbeeld een anafylactische shock. Hier moet evenwel bij vermeld worden dat deze test wel eens een vals positief resultaat induceert en dat de test bij jonge kinderen niet altijd betrouwbaar is. Het opsporen van specifieke IgE’s in het bloed kan ook nuttig zijn. De diagnostische waarden van IgE’s voor koemelk, eieren, aardnoten, soja en vis zijn algemeen gekend. Deze bloedonderzoeken laten evenwel niet toe systematisch de allergenen die het maagdarmstelsel, huid of longen aantasten op te sporen.

Tenslotte kan, in geval van voedingsallergieën die het maagdarmstelsel aantasten, een intestinale biopsie bijdragen tot de diagnose. Bij de zuigeling zijn deze onderzoeken enkel aangewezen wanneer vermoed wordt dat een voedingsallergie zich manifesteert, gepaard gaande met chronische diarree en een groeiachterstand, of bij kinderen met een bloederige diarree en met familiale antecedenten van atomische ziekte.

Bij voorkeur borstvoeding

De voordelen van borstvoeding bij de preventie van bepaalde pathologieën, zoals atopisch eczeem, zijn algemeen gekend. De voordelen ten aanzien van respiratorische symptomen daarentegen zijn minder duidelijk.

Vandaar dat het aanbevelen van borstvoeding altijd moet bekeken worden in functie van de pathologie die men wil voorkomen (atopisch eczeem of astma), de toestand van de moeder (al dan niet astmatisch), de duur van de borstvoeding en het effect dat men wil bereiken (op korte of lange termijn). Indien mogelijk moet borstvoeding in alle situaties gepromoot worden. Alle voedingseiwitten zijn potentieel in moedermelk aanwezig. Indien duidelijk is dat moedermelk oorzaak is van een allergie, moet in de eerste plaats de voeding van de moeder gewijzigd worden of overwogen worden de zuigeling een vervangmelk toe te dienen.

In andere gevallen is het niet noodzakelijk een vervangvoeding in te schakelen tijdens de borstvoedingsperiode. Het is zelfs mogelijk dat de voedingseiwitten aanwezig in de moedermelk, bij de zuigeling een tolerantie induceren ten aanzien van deze eiwitten.

Alternatieve oplossingen

Indien borstvoeding onmogelijk is, bestaan er, in functie van de situatie, tal van alternatieve oplossingen. De ingeschakelde ‘vervangmelken’ zijn doorgaans van bovine oorsprong, weliswaar aangepast, om zo goed als mogelijk de samenstelling van de moedermelk te benaderen en de groei van de zuigeling te optimaliseren.

Ter preventie van voedingsallergieën is er ook ‘hypoallergene’ melk op de markt, waarvan de eiwitfractie partieel werd gehydrolyseerd. Deze melk bevat weinig lactose en waaraan mogelijk prebiotica werd toegevoegd. De melk wordt ingeschakeld als primaire preventie bij atopische aanleg van de zuigeling.

Wanneer een allergie bij het kind wordt vastgesteld, bestaat de behandeling er in het verdacht voedingsmiddel eenvoudigweg uit te schakelen. In geval van een voedingallergie voor koemelk is het niet zinvol deze systematisch door sojamelk te vervangen. Nagenoeg 30 tot 40 % van de kinderen, allergisch aan koemelkeiwitten zijn dit ook voor soja-eiwitten. Wanneer bij het kind geen verteringsstoornissen voorkomen, wordt een doorgedreven hydrolysaat, dat nog lactose en lange vetzuurketens bevat, aanbevolen. Wanneer zich echter een voedingsallergie gecombineerd met spijsverteringsstoornissen, maldigestie en/of malabsorptie manifesteert, is het aangewezen een semi-elementaire voeding in te lassen die doorgedreven hydrolysaten bevat alsook lange (LCT) en/of middellange keten triglyceriden (MCT) en lactosevrij is. Deze bijzondere samenstelling heeft tot doel de intestinale absorptie bij de zuigeling te bevorderen.

In extreme gevallen

In bepaalde situaties blijken de doorgedreven hydrolysaten ondoeltreffend te zijn. Zo blijkt bijvoorbeeld dat bijna 10 % van kinderen allergisch aan koemelkeiwitten ook geen samenstellingen op basis van eiwithydrolysaten verdragen. Dit geldt ook wanneer zich multipele allergieën of ernstige aandoeningen van het spijsverteringskanaal manifesteren. In deze gevallen is het gebruik van doorgedreven hydrolysaten niet aangewezen.

Het enige alternatief in deze situaties is het toedienen van een elementaire voeding op basis van vrije aminozuren, MCT en vrij van lactose. De beschikbaarheid van deze formule moet als diagnosetool een eliminatie-provocatietest toelaten voor het betreffend eiwithydrolysaat. Een vroegtijdige diagnose is van primordiaal belang om preventieve maatregelen te kunnen treffen ten aanzien van andere voedingsallergieën. Het inschakelen van een elementaire voeding zorgt er ook voor dat de periode tot de verworven tolerantie aanwezig is, overbrugd wordt.

Alexandre Dereinne, diététicien

Références:

Bidat E.. Food allergy in children. Archives de Pédiatrie 2006;13: 1349–53.
http://www.allergienet.com
Frans- en Engelstalig artikel, geconsulteerd in februari 2010.

Chandra R. Food hypersensitivity and allergic disease : a selective review. Am J Clin Nutr 1997; 66: 526S-9S.
http://www.ajcn.org
Engelstalig artikel, geconsulteerd in februari 2010.

Chouraqui J-P, Dupont C, Bocquet A et al. Feeding during the first months of life and prevention of allergy. Archives de Pédiatrie 2008; 15: 431-42.
http://www.sfpediatrie.com
Frans- en Engelstalig artikel, geconsulteerd in februari 2010.


Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés